Afgelopen week werd ik meermalen bepaald bij de profeet Jeremia. Eerst kwam de tekst Jer. 29:13 tot mij: “U zult Mij zoeken en vinden, wanneer u naar Mij zult vragen met heel uw hart.” Twee dagen later kreeg ik Jer. 23:13 door: “Bij de profeten van Samaria heb Ik wel ongerijmde dingen gezien: zij profeteerden namens de Baäl en misleidden Mijn volk Israël.” Wat kunnen we hieruit leren?
In het Oude Testament was het gewoon om een profeet te raadplegen om woorden en leiding van God te ontvangen. Maar uit het boek Jeremia blijkt ook, dat er profeten waren die niet namens God spraken. Ook in de huidige tijd laten er meerdere profeten van zich horen, met dikwijls tegensprekende profetieën. Hoe kun je nu de ‘echte’ van de ‘valse’ profeet onderscheiden; ofwel: wie spreekt er namens God?
Zonden
Hiervoor blikken we eerst terug naar Jeremia hoofdstuk 23. Het volk van God doet tal van zonden: het land is vol van overspeligen, men pleegt echtbreuk, de mensen jagen na wat slecht is en steunen op onrecht. “Zelfs profeten en priesters zijn verdorven, in mijn eigen huis heb Ik hen op misdaden betrapt”, schrijft Jeremia namens God (vs. 11). Dus zelfs daar waar God gediend had moeten worden met een zuiver hart, heeft het kwaad de overhand gekregen.
In vers 13 schrijft Jeremia dat de profeten van Samaria (het noordelijke Tienstammenrijk Israël) profeteerden namens de Baäl en zo het volk Israël misleidden. Maar de profeten van Jeruzalem (het zuidrijk Juda) hadden nóg ergere dingen gedaan: overspel, liegen en de kwaaddoeners bemoedigen, zodat niemand zich bekeert van zijn slechtheid. “De hele stad is voor Mij één Sodom, de hele bevolking één Gomorra.”
Brengen de profetische woorden ons terug bij het Woord van God en tot verandering van ons hart en gedrag, of bevredigen en bevestigen ze eigenlijk meer de behoeften van ons ‘vlees’?
Bekering
Doorgaans riepen de profeten op tot bekering. Maar uit dit hoofdstuk blijkt, dat besef van zonde en bekering ver weg was, zelfs bij de priester en profeet die nog wel een voorbeeldfunctie hadden. Deze profeten spraken de mensen niet (meer) op hun zonden aan, maar zeiden: het zal je goed gaan! En tegen mensen die verstokt bleven in boosheid: er zal je geen kwaad overkomen, je zult vrede hebben. Ofwel: de profeten baseerden hun woorden niet op het Woord van God, maar spraken de mensen naar de mond. Hun harten – en daardoor hun daden – bleven onveranderd.
Nu was Baäl onder meer een vruchtbaarheidsgod, dus het doet vermoeden dat deze profeten zijn meegegaan in (seksueel) wangedrag. En dat roept de vraag op: kunnen ze dan nog wel namens God spreken? Of brengt hun onzuivere gedrag hen – misschien ongemerkt – onder de invloed van ‘de god van het vlees’?
Overigens had de god Baäl nog een andere betekenis, namelijk: stormgod. Bijzonder om dan te lezen dat Jeremia in vers 19 God in verband brengt met een stormwind die zal opkomen en als een wervelwind over de boosdoeners zal gaan.
De les die we hieruit kunnen leren is: brengen de profetische woorden ons terug bij het Woord van God en tot verandering van ons hart en gedrag, of bevredigen en bevestigen ze eigenlijk meer de behoeften van ons ‘vlees’?
© Manna Meditatie
Lees ook: